Ludwig van Beethoven (hierboven afgebeeld, borstbeeld uit 1812 door Klein) wordt in 1770 in Duitsland geboren als de tweede zoon van Johann van Beethoven, tenor te Bonn aan het hof van de Keurvorst, en van Maria Magdalena Keverich, afkomstig uit Ehrenbreitstein. Hij wordt gedoopt op 17 december 1770 in de St.Remigiuskirche te Bonn. Vermoedelijk is hij dezelfde dag of de dag ervoor geboren. In het katholieke Rheinland was het gebruikelijk om pasgeborenen zo snel mogelijk te dopen en we mogen aannemen dat het met Beethoven niet anders gegaan zal zijn. Hij wordt Ludwig genoemd naar zijn grootvader, de Kapellmeister Louis (Ludwig) van Beethoven, die in het Vlaamse Mechelen werd geboren en die zich als jongeman in 1733 als hofmusicus in Bonn vestigde. In hetzelfde jaar trouwde hij met Maria Josepha Poll. Van hun kinderen bleef slechts hun zoon Johann in leven.

Johann trouwt in 1767 met Maria Magdalena Keverich. Het eerste kind dat uit deze verbintenis wordt geboren, Ludwig Maria, sterft na zes dagen. Er zal nog veel verwarring in Beethovens leven zijn rond de geboortedatum van deze oudere broer en bijna naamgenoot.

Wanneer Ludwig drie jaar oud is, overlijdt zijn geliefde grootvader, een welvarende en gerespecteerde Kapellmeister. Ondanks de korte tijd die hij hem heeft gekend, zal Beethoven zijn leven lang grote bewondering voor deze sterke man houden en zijn portret (zie de afbeelding) tijdens zijn talrijke verhuizingen in Wenen met zich mee slepen.

Het kind

Ludwigs jeugd is niet erg gelukkig. Tijdgenoten beschrijven hem als een teruggetrokken, eenzelvig en wat verwaarloosd kind. Hij krijgt twee broers, die hem later naar Wenen zullen volgen. Casper Anton Carl wordt in 1774 geboren en twee jaar later ziet Nikolaus Johann het levenslicht. Er worden meer kinderen geboren die echter allen jong sterven. Beethovens moeder wordt beschreven als een zeer ernstige vrouw die de indruk wekt weinig grip op haar gezin te hebben. Volgens Bäckermeister Fischer, die in hetzelfde huis aan de Rheingasse in Bonn opgroeit waar Beethoven het grootste deel van zijn jeugd heeft doorgebracht, lachte zij nooit. Het huwelijk tussen de beide ouders was niet erg goed en er was chronisch geldgebrek in het gezin. Vader Johann was een stevige drinker en een gebrekkige pedagoog voor zijn zoon. Hij had echter wel snel in de gaten dat zijn oudste zoon een muzikaal buitengewoon begaafd kind was. Hij besloot dan ook om zijn zoontje, toen het ongeveer vier jaar oud was, zelf muziekles te geven. Hij hoopte er een wonderkind van te kunnen maken, net als de vader van Mozart. De kleine Ludwig werd echter ondanks zijn grote muzikale talent en liefde voor de muziek geen wonderkind. Zijn vaders lessen waren vaak een kwelling voor het kind, dat soms uit bed werd gehaald om te spelen als vader uit de kroeg was terug gekomen.

Het is dan ook een enorme stap voorwaarts als in 1779 de componist en intellectueel Christian Gottlob Neefe (zie de afbeelding) zich in Bonn vestigt en in datzelfde jaar Beethovens leraar wordt. Neefe is ongetwijfeld Beethovens belangrijkste leraar. Hij beseft meteen dat de jongeman over een buitengewoon talent beschikt en schrijft in Cramers Magazin der Musik “dat de jonge Beethoven als hij zo door gaat, zeker een tweede Amadeus Mozart zal worden”. In 1779 gaat Beethoven van school af. Hij zal zijn leven lang last hebben van zijn gebrekkige opleiding, maar zichzelf later veel van de gemiste kennis aanleren. Vooral de Klassieken en Shakespeare zullen zijn voorkeur krijgen. Rekenen krijgt hij echter nooit echt onder de knie. Eigenlijk is hij nooit verder gekomen dan optellen en aftrekken en zelfs dat bepaald niet foutloos.

De jongeman

In 1782 wordt voor het eerst een compositie van hem uitgegeven, de "Dresslervariaties" (WoO 63), en het volgende jaar volgen de zogenaamde "Kurfürstensonates" (WoO 47). In dit jaar leert hij ook Stephan von Breuning en Franz Gerhard Wegeler kennen, die vrienden voor het leven zullen blijven (zie de afbeeldingen hieronder, Wegeler links, Breuning rechts).

In 1784 wordt Beethoven benoemd tot hoforganist naast Neefe en verdient hij 150 florijnen per jaar. Mede door toedoen van zijn leraar kan het jonge genie in 1787 op kosten van keurvorst Maximilian Franz naar Wenen reizen om bij Mozart te gaan studeren. Of de twee elkaar ooit ontmoet hebben, is de vraag. Het beroemde verhaal over de ontmoeting waarin Mozart uitgeroepen zou hebben dat “Beethoven nog van zich zou doen spreken”, is naar het rijk der fabels te verwijzen. Lang heeft Ludwigs verblijf in Wenen niet geduurd. Al snel keert hij naar huis terug waar zijn moeder ernstig ziek is. Zij lijdt aan tuberculose en sterft op 17 juli 1787, na enkele maanden later gevolgd door een zusje dat het jaar ervoor is geboren.

Met Johann van Beethoven gaat het na de dood van zijn vrouw snel bergafwaarts. Hij maakt zich nu vaak schuldig aan ernstig alcoholmisbruik. Mede daardoor is zijn stem geruïneerd en wordt hij door de keurvorst met pensioen gestuurd. Zijn oudste zoon ziet zich genoodzaakt om de helft van zijn vaders pensioen op te eisen, omdat hij nu voor de opvoeding van zijn broertjes moet zorgen en het gezin draaiende moet houden. De jaren in Bonn die volgen, zijn geen echt gelukkige jaren voor Beethoven. De zorg om de vader, die hij regelmatig beschonken uit de kroeg moet halen of uit de handen van de politie moet redden, de verantwoordelijkheid voor zijn twee jongere broers, de dood van zijn geliefde moeder en van het zusje, dit alles zal hem voor zijn leven tekenen. Daarbij is de provinciestad Bonn veel te klein voor zijn enorme talent.

Een steun- en lichtpunt zijn de weduwe von Breuning en haar kinderen. Beethoven geeft Lorenz en Eleonore von Breuning -de laatste zal later met Franz Wegeler trouwen- pianoles, terwijl Stephan von Breuning, die later ook naar Wenen zal verhuizen, één van zijn beste vrienden zal blijven. Beethoven ervaart liefde, begrip en intimiteit en leert in dit cultureel hoogstaande gezin veel wat hem thuis nooit is bijgebracht. De jonge Ludwig speelt nu ook regelmatig altviool in het orkest van de keurvorst. Wanneer keizer Joseph II in 1790 overlijdt, wordt Beethoven gevraagd een cantate (WoO87) te componeren. Deze cantate wordt tijdens Beethovens leven nooit uitgevoerd. Deze compositie is, samen met de variaties "Venni Amore" (WoO65), een hoogtepunt in Beethovens “Bonner” periode.

Wenen

In 1792 is het eindelijk zo ver dat Beethoven (zie hiernaast een portret uit de deze periode door Neidl) opnieuw in Wenen kan gaan studeren, ditmaal bij Haydn, die hem persoonlijk heeft uitgenodigd. Mozart is in 1791, veel te jong, overleden. De beroemde Haydn was onder de indruk geraakt van het jonge talent toen hij in Bonn verbleef i.v.m. zijn eerste Engelse reis. Als afscheid schrijven vrienden en bekenden in Beethovens “Stammbuch”, een soort poëziealbum voor iemand die ver weg gaat. Graaf Waldstein schrijft hierin de historische woorden dat als Ludwig goed zijn best doet, hij “Mozarts geest uit Haydns handen zal ontvangen”. Terwijl de troepen van Napoleon het Rheinland bezetten, arriveert Beethoven, dwars door de vijandelijke linies reizend, in Wenen, waar spoedig de lessen bij Haydn beginnen. Mede omdat hij niet erg tevreden is over Haydn -hij beweert niets bij Haydn geleerd te hebben- neemt hij ook les bij Albrechtsberger en Salieri.

Beethoven is al snel een graag geziene gast bij de adellijke families, meer echter vanwege zijn virtuoze en ongewone pianospel dan door zijn composities. Hij doet aan diverse pianowedstrijden mee. Meestal speelt hij zijn concurrenten weg, wat hem niet altijd even geliefd maakt, maar hem wel de reputatie van duivelspianist bezorgt. In die tijd besteedt hij veel aandacht aan zijn uiterlijk en kleedt en kapt hij zich naar de laatste mode. Hij neemt zelfs danslessen. Dit laatste echter zonder succes, want de grote meester van de toonkunst blijkt geen maat te kunnen houden bij het dansen.

In 1794 vindt Beethoven dat de drie door hem gecomponeerde en aan Haydn opgedragen pianotrio’s van een dermate goede kwaliteit zijn, dat hij ze zijn eerste opusnummer waardig acht. Het jonge genie is er “klaar voor”!

In de openbaarheid

In 1795 treedt Beethoven voor het eerst in het openbaar op in het Burgtheater. Inmiddels zijn beide broers, die zich nu Carl en Johann noemen, ook naar Wenen gekomen. Stephan von Breuning zal zich in 1801 bij hen voegen en zich net als de gebroeders Beethoven permanent in Wenen vestigen. Veel mensen uit het Rheinland vluchten voor de Napoleontische bezetter richting Wenen. In 1796 gaat Ludwig samen met zijn mecenas Prins Lichnowsky, bij wie hij ook zijn intrek heeft genomen, op muziekreis. De tournee voert via Praag, Dresden en Leipzig naar Berlijn, waar Beethoven de twee cellosonates op.5 componeert voor de beroemde cellist Jean-Louis Duport. Hij voert ze samen met hem uit voor de koning van Pruisen. Dit zal zijn verste en langste buitenlandse tournee blijken te zijn. Er volgen de komende jaren nog wat korte muziekreizen naar o.a. Pressburg (Bratislava), Budapest, opnieuw Praag en Grätz. Engeland blijft voortdurend een optie, maar het zal er nooit van komen. Intussen groeit het aantal composities gestaag. Uitgegeven worden o.a.:

de eerste twee pianoconcerten (op.15 en op.19)
de pianosonates op.2 en op.10
het lied "Adelaïde" (op.46)
de trio’s op.9
de vioolsonates op.12
het pianotrio op.11
en, last but not least, pianosonate op.13, de “Pathetique”.

Ook veel variaties al of niet voorzien van een opusnummer zien in deze jaren het daglicht. In 1799 werkt hij aan de eerste symfonie en de strijkkwartetten op.18. Zijn succes groeit gestaag en de toekomst lacht hem stralend toe.

Doof

In een lange brief aan Franz Wegeler, gedateerd 29 juni 1801, deelt Beethoven voor het eerst met iemand het geheim van zijn afnemende gehoor. Twee dagen later volgt een soortgelijke brief aan Carl Amenda, Beethovens dierbare vriend, die terug is gekeerd naar zijn geboorteland, het huidige Letland. Hij verzoekt beide vrienden echter er met geen woord over te reppen. Zelfs de echtgenote van Wegeler, zijn jeugdvriendin Leonore von Breuning, mag het niet weten.

In oktober 1801 arriveert Ferdinand Ries in Wenen (zie de afbeelding). Hij is de begaafde zoon van Franz Ries, lid van het orkest van de keurvorst en vioolleraar van Beethoven in zijn Bonner jaren. Franz Ries heeft het gezin Beethoven na de dood van de moeder intensief ondersteund. Beethoven is dit niet vergeten en neemt Ferdinand meteen als leerling en beschermeling aan. Ferdinand op zijn beurt doet administratieve klussen voor Beethoven. Altijd weer zal Beethoven personen in zijn omgeving hebben die onbezoldigd hand- en spandiensten voor hem willen verrichten. Beethoven en Ries kunnen het goed met elkaar vinden. Ries zal zijn leven lang een van de grootste bewonderaars van en ambassadeur voor Beethoven zijn.

Wanhoop

In de zomer van 1802 reist de componist op doktersadvies naar Heiligenstadt, een dorpje net buiten Wenen, in de hoop dat de landelijke rust zijn gehoor zal verbeteren. Wanneer hij tegen het eind van zijn verblijf moet constateren dat zijn gehoor totaal niet is verbeterd, wordt hij dermate wanhopig dat hij aan zelfmoord denkt. Hij schrijft een soort testament waarin hij zijn gevoelens van wanhoop en vertwijfeling op papier zet. Kennelijk heeft hij deze depressie daarmee van zich afgeschreven, want hij besluit om door te leven. Hij vindt dat hij verplicht is om alles wat er aan muzikaliteit in hem zit, aan de mensheid te schenken alvorens hij uit dit leven mag vertrekken. Dit document, beroemd geworden als het Heiligenstädter Testament, werd in zijn nalatenschap gevonden. Het vormt een indrukwekkend en ontroerend bewijs van Beethovens wanhoop, strijd en overwinning van zijn toenemende doofheid. Neergelegd heeft hij zich eigenlijk nooit bij zijn handicap, want door de jaren heen bleef hij hulpmiddelen uitproberen om nog iets te kunnen horen.

Verliefd

In zijn brief van 1801 schrijft hij aan Wegeler over “ein liebes zauberisches Mädchen” waar hij verliefd op is. Het gaat hier om zijn pianoleerlinge gravin Giulietta Guicciardi (zie de afbeelding) en Beethoven beseft maar al te goed dat het door het standsverschil niets kan worden tussen hen. Toch draagt hij zijn beroemdste pianosonate (op.27 nr.2), beter bekend als de “Mondscheinsonate”, aan haar op. Hij zegt dat hij voor het eerst beseft dat “trouwen gelukkig kan maken”. Beethoven is volgens zijn vriend Wegeler heel vaak verliefd, maar altijd maar voor een korte tijd.

Anders ligt dat echter in 1805. In 1799 had Beethoven kennis gemaakt met de zusters Josephine en Therese von Brunswick en hun tijdens hun verblijf in Wenen pianoles gegeven. Nadat Josephine trouwt met graaf Deym blijft het contact bestaan, zowel met haar als met haar zuster Therese en haar broer Franz. Nadat Josephine in 1805 weduwe is geworden, verdiept de relatie tussen haar en Beethoven zich. Dit blijkt o.a. uit de correspondentie van dertien brieven, waarin Beethovens gevoelens voor Josephine steeds hartstochtelijker worden, terwijl Josephine o.a. wegens haar kwetsbare positie -ze had vier jonge kinderen- zich heel wat terughoudender opstelt. Beethoven schenkt haar het lied "An die Hoffnung" (op.32). Tot op de dag van vandaag behoort Josephine tot de serieuze kandidates voor de “Unsterbliche Geliebte”. Jarenlang echter heeft men aangenomen dat haar zuster Therese de Unsterbliche Geliebte van Beethoven is geweest.

De jonge meester

Muzikaal gezien gaat het Beethoven (zie hiernaast het beroemde miniatuur door Hornemann uit omstreeks 1801) voor de wind. Hij blaakt van creativiteit en werklust en zijn productiviteit is dan ook enorm. Om een aantal voorbeelden te noemen:

de hoornsonate op.17, geschreven voor de hoornvirtuoos Punto
de vioolsonate op.47, later "Kreuzersonate" genoemd, gecomponeerd voor de vioolvirtuoos Bridgetower
de zes strijkkwartetten op.18
de drie vioolsonates op.30
de drie pianosonates op.31
de "Waldsteinsonate" (op.53)
het kwintet op.29
de tweede symfonie (op.36)
de "Gellert-Lieder" (op.48)
het oratorium "Christus am Oelberge" (op.85)
de "Eroicavariaties" (op.35)
Beethoven componeert ook de derde symfonie (op.55), beter bekend als “Eroïca”, die hij aan Napoleon Bonaparte, die hij zeer bewondert, wil opdragen. Wanneer hij echter hoort dat Napoleon zichzelf in Parijs tot keizer heeft gekroond, wordt hij woest en verscheurt hij het titelblad van de symfonie met de opdracht aan Bonaparte. Deze symfonie veroorzaakt bij de tijdgenoten een muzikale aardschok en wordt als een mijlpaal in de muziekgeschiedenis beschouwd. Beethoven is intussen echter al weer druk bezig en wel met zijn eerste opera, "Leonore" genaamd. Intussen werkt hij ook aan de vijfde symfonie en het vierde pianoconcert. Op 20 november 1805 gaat "Leonore" in première. Wenen is inmiddels bezet door Franse troepen. De keizerlijke familie en de adel zijn naar veiliger oorden gevlucht en Beethovens publiek bestaat voornamelijk uit Franse militairen. De opera flopt dan ook en ook een tweede versie, die ongeveer een half jaar later uitgevoerd wordt, is niet echt succesvol te noemen. Pas in 1814 zal "Fidelio", de derde versie, een groot succes worden en ondanks alle kritiek door de tijden heen, een zeer populaire opera blijven. Vooral in tijden van oorlog en onderdrukking spreekt de strekking van het verhaal mensen aan en geeft hen steun. Direct na WO II werd "Fidelio" een zeer veel theaters in Europa uitgevoerd.

In 1806 trouwt broer Carl met Johanna Reiss, wat een verwijdering tussen de twee broers tot gevolg heeft. Carl is altijd Beethovens lievelingsbroer geweest, maar met de keuze van deze vrouw kan Beethoven zich niet verenigen. Ruim drie maanden na de bruiloft wordt Beethovens neef Karl van Beethoven geboren.

Tijdens een reis dat jaar met Prins Lichnowsky naar Opper-Silezië (nu Slowakije) krijgt Beethoven ruzie met zijn beschermheer en hij keert hals over kop terug naar Wenen. Hij zou de Prins het volgende briefje hebben gestuurd: “Vorst, wat u bent, bent u door toeval en geboorte. Prinsen zijn er altijd geweest en zullen er nog duizenden komen. Van Beethoven bestaat er echter maar EEN. Volgens het verhaal zou hij thuisgekomen de buste van de prins tegen de grond gesmeten hebben. Later verzoenden zij zich weer.

Kapellmeister

In 1808 koopt Johann van Beethoven, rijk geworden tijdens de Franse bezetting, een apotheek in Linz. Beethoven zelf krijgt van Napoleons broer, Jerôme Bonaparte en koning van Westfalen, het aanbod om Kapellmeister te Kassel te worden voor een jaarsalaris van 600 dukaten en een eigen orkest. Beethoven overweegt op dit aanbod in te gaan en Wenen de rug toe te keren.

Eind van het jaar, op 22 december, geeft Beethoven zijn roemruchte benefietconcert in het Theater an der Wien. Op het programma staan de symfonieën zes en vijf, de aria "Ah Perfido" (op.65), het Gloria en Sanctus uit de Mis in C (op.86), een improvisatie door Beethoven zelf op de vleugel, het vierde pianoconcert en tot slot de speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerde Koorfantasie op.80. Het concert duurt van 6.30 tot 10.30; er is te weinig gerepeteerd en het vriest dat het kraakt. Met de Koorfantasie gaat het helemaal mis. Zelfs de grootste Beethovenliefhebber is blij dat het concert, Akademie genoemd in die tijd, afgelopen is. Graaf Rasumowsky voor wie de strijkkwartetten op.59 bestemd zijn, richt een strijkkwartet op. De primarius is Ignaz Schuppanzigh, een beroemde violist en een vriend van Beethoven. Veel van Beethovens kwartetten zullen door dit strijkkwartet voor het eerst ten gehore worden gebracht.

In februari 1809 krijgt Beethoven een contract aangeboden, waarin hem voor de duur van zijn leven een jaargeld van 4000 florijnen wordt aangeboden door aartshertog Rudolph von Habsburg, de jongste broer van de keizer en de belangrijkste leerling van Beethoven, en de Prinsen Lobkowitz en Kinsky. Op deze manier wil men verhinderen dat de componist naar Kassel vertrekt en wil men hem de kans geven zich ongestoord en zonder geldzorgen in Wenen aan zijn composities te kunnen wijden. Het enige wat er tegenover staat: Beethoven moet op Habsburgs grondgebied verblijven, concertreizen uitgezonderd. Beethoven accepteert dit aanbod en blijft in Wenen. De Franse troepen nemen Wenen in mei 1809 opnieuw in. Beethoven verschuilt zich in de kelder van zijn broer en houdt kussens tegen zijn oren omdat hij het kanongebulder niet kan verdragen.

Trouwplannen

In mei 1810 vraagt Beethoven (zie hiernaast een tekening uit deze periode door Schnorr von Carolsfeld) aan zijn vriend Wegeler, die nu in Koblenz woont, hem een kopie van zijn doopakte te sturen. Beethoven heeft trouwplannen. De uitverkorene is niet Josephine von Brunswick, want zij heeft zich langzaam teruggetrokken van Beethovens avances. Het is Thérèse Malfatti (zie de afbeelding), een familielid van Beethovens arts, en zij krijgt de bagatelle “Für Elise” van hem ten geschenke. Men is het tegenwoordig bijna unaniem eens dat er "Für Thérèse" op de opdracht heeft gestaan. Door Beethovens vreselijke handschrift heeft men abusievelijk Elise gelezen. Helaas zien Thérèse noch haar familie heil in een verbintenis met de componist en gaat het huwelijk, als er al serieus sprake van is geweest, niet door. Wanneer de doopakte arriveert, is er geen sprake meer van een huwelijk.

En Beethoven denkt dat hij de doopakte van zijn overleden broer Ludwig Maria heeft gekregen, omdat hij denkt zelf in 1772 geboren te zijn.

Heroïek

Belangrijke en beroemde composities van Beethoven in deze periode zijn:
de vierde (op.60), vijfde (op.67) en zesde symfonie (op.68, "Pastorale")
het vioolconcert (op.61, het wordt pas populair na Beethovens dood)
de "Rasumowskykwartetten" (op.59, deze worden in eerste instantie niet erg goed ontvangen, want men vindt ze te extravagant)
de pianosonates "Appassionata" (op.57), "Das Lebenwohl" (op.81a, "Les Adieux" is de titel waar Beethoven niet te vreden over was, omdat hij de lading niet zou dekken)
de ouverture "Coriolan" (op.62)
de cellosonate op.69
het "Geistertrio" (op.70, nr.1)
het vijfde pianoconcert (op.73).
In dit jaar schrijft ook E.T.A. Hofmann de beroemd geworden recensie over Beethovens vijfde symfonie, waarmee tevens een geheel nieuwe manier van recenseren is geboren. De periode waarin Beethoven deze muziek componeert, wordt ook wel zijn heroïsche periode genoemd. In dit jaar leert hij ook Bettina Brentano kennen, die hem in contact brengt met Goethe. De laatste wordt door Beethoven zeer bewonderd; van Bettina is Beethoven zeer gecharmeerd. Hij besluit als eerbetoon aan de grote Goethe diens treurspel "Egmont" op muziek te zetten. De ouverture van "Egmont" (op.84) is de meest gespeelde ouverture ooit.

De Onsterfelijke Geliefde

In Juni 1811 gaat Beethoven (zie hiernaast het masker dat Klein in 1812 van hem maakte) op doktersadvies, nadat hij zich lange tijd niet goed heeft gevoeld, naar het kuuroord Teplitz in Bohemen. Hij ontmoet daar een aantal nieuwe en oude vrienden. Ook leert hij Amalie Sebald kennen. De twee mensen zijn wel van elkaar gecharmeerd. Beethoven stuurt haar, omdat hij bijna voortdurend het bed moet houden, behoorlijk charmante briefjes. Intussen is er een pittige gelddevaluatie opgetreden waardoor ook Beethovens jaargeld sterk in waarde is gedaald. Tot overmaat van ramp wordt Prins Lobkowitz onder curatele gesteld en overlijdt Prins Kinsky een jaar later na een val van zijn paard. Beethoven is genoodzaakt via procederen zijn jaargeld alsnog te ontvangen. Uiteindelijk lukt het hem in 1815. Slechts Rudolph betaalt hem trouw en schiet hem menig keer financieel te hulp. Beethoven is in deze periode dikwijls te vinden bij Antonie Brentano, de schoonzus van Bettina Brentano. Antonie is met haar man Franz, koopman te Frankfurt, in Wenen omdat haar vader is overleden. Haar man gaat regelmatig terug naar Frankfurt en zij is depressief. Beethoven speelt voor haar op de piano. Hij schenkt haar, op haar verzoek, de autograaf van het lied "An die Geliebte" (WoO.140).

In de zomer van 1812 is Beethoven opnieuw in Bohemen te vinden. Hij reist via Praag naar Teplitz. Op 1 juli komt hij in Praag aan en hij heeft er op 3 juli een afspraak met een goede vriend. Hij komt echter niet opdagen. De familie Brentano arriveert op 3 juli in Praag. Zij zijn op weg naar Karlsbad, waar Beethoven later ook verwacht wordt. Op 4 juli vertrekt Beethoven naar Teplitz en hij komt daar in de vroege morgen van de 5e juli aan. De Brentano's arriveren dan in Karlsbad. Beethoven schrijft in Tepliz een hartstochtellijke brief, die de geschiedenis is ingegaan als de brief aan de “Unsterbliche Geliebte”. De brief is gericht aan een tot op heden onbekende vrouw in K(arlsbad?). Ook deze brief werd in zijn nalatenschap gevonden. Het is onzeker of de brief ooit verzonden is. Boeken vol zijn geschreven om de identiteit van de vrouw te ontsluieren. De belangrijkste kandidates zijn momenteel toch wel Antonie Brentano en Josephine von Brunswick. Maar nog zeer regelmatig duikt er een nieuwe kandidate op. Het moet echter niet uitgesloten worden dat het om een tot op heden volkomen onbekende vrouw zou kunnen gaan. Beethoven liep niet erg te koop met zijn liefdesleven.

Twee grote mannen

Goethe en Beethoven trekken in Teplitz een week lang met elkaar op. De twee grootste mannen van hun tijd hebben zeker respect voor elkaar, maar ze zijn té verschillend van karakter om een goede vriendschap te doen ontstaan. Beethoven vindt dat een zo belangrijk dichter als Goethe te veel van de hofgeur houdt. Goethe op zijn beurt steekt zijn bewondering voor Beethoven niet onder stoelen of banken. Hij schrijft echter aan een vriend dat Beethovens talent hem weliswaar verbaasd heeft, maar dat hij helaas een onbeheerste persoon is die geen ongelijkheid heeft dat hij de wereld verafschuwt, maar het er daarmee voor zichzelf en anderen niet genoeglijker op maakt. Beethoven zal echter zijn leven lang een voor zijn doen haast nederige verering voor Goethe blijven koesteren. Goethe daarentegen is afstandelijk. Hij erkent Beethovens grootheid, maar tegelijk verontrust de emotionaliteit van diens muziek hem.

De grote broer

Op 25 juli 1812 komt Beethoven in Karlsbad aan en hij verblijft daar in hetzelfde huis als de familie Brentano. Gezamenlijk vertrekt men begin augustus naar Franzensbad, waarna Beethoven naar Karlsbad en later naar Teplitz terugkeert en de Brentano’s naar Wenen. In november van dat jaar keren zij voorgoed terug naar Frankfurt; er blijft echter een jarenlange vriendschap tussen hen en Beethoven bestaan. Beethoven gaat vervolgens in Linz de boel op stelten zetten, alvorens voor de winter naar Wenen terug te keren. Hij wil zijn broer Johann (zie de afbeelding), die samenleeft met zijn huishoudster Therese Obermeyer, tot de orde roepen. Johann trouwt echter met Therese i.p.v. haar de deur uit te zetten. Ook deze schoonzuster kan in Beethovens ogen geen genade vinden. Hij vindt haar maar een vet varken en het feit dat zij een onecht kind heeft, maakt zijn afkeer alleen maar groter. Uiteindelijk druipt hij naar Wenen af.

Het Wener Congres

Nu begint er een zeer moeilijke en tegelijk bijzonder succesvolle periode in Beethovens leven (zie hiernaast een schilderij uit 1815 door Mähler). In 1813 zit hij financieel aan de grond. Ook psychisch is hij er slecht aan toe. De affaire met de Unsterbliche Geliebte is hem niet in de koude kleren gaan zitten. Beethoven zal hierna ook nooit meer een poging doen om een relatie met een vrouw te beginnen. Er zijn echter nog bewijzen genoeg dat Beethoven gecharmeerd bleef van vrouwen, maar de moed serieus iets te beginnen, was hem kennelijk volledig in de schoenen gezonken. Toch is er nog een keer een vrouw in zijn leven die verliefd op hem wordt. Fanny Giannatasio del Rio, de dochter van de kostschooleigenaar waar Beethovens neef Karl geplaatst werd, was heimelijk verliefd op hem. Wij weten dat uit haar dagboeknotities. Fanny, wier liefde niet werd beantwoord, heeft zeer waardevolle informatie voor het nageslacht nagelaten.

Op verzoek van Mälzel, de uitvinder van de voorloper van de metronoom, componeert Beethoven "Wellingtons Sieg oder die Schlacht bei Vittoria" (op.91). Het wordt Beethovens grootste successtuk tijdens zijn leven en hij verdient er goed aan. In mei 1814 treedt Beethoven (vermoedelijk) voor het laatst als pianist op als hij het "Erzherzogtrio" (op.97) uitvoert samen met o.a. Schuppanzigh. Inmiddels is Napoleon verslagen en naar Elba verbannen en komen de groten van Europa onder leiding van Metternich in Wenen bijeen. Deze gebeurtenis is de geschiedenis in gegaan als het Wener Congres. Behalve in de politiek en het veranderen van de kaart van Europa, zijn de heren ook zeer geïnteresseerd in vermaak. Beethoven is daardoor een graag geziene gast en veelvuldig aanwezig. Na het succes van "Welllingtons Sieg" gaat Beethoven aan de slag om "Fidelio", met de hulp van Treitschke, geheel om te werken, inclusief een nieuwe ouverture. De klus valt hem niet mee en hij vindt dat hij er “de martelaarskroon mee heeft verdiend”. De vernieuwde opera wordt o.a. opgevoerd in aanwezigheid van de diverse staatshoofden en wordt deze keer een succes. Ook een uitvoering van de zevende symfonie, "Der glorreiche Augenblick", en "Wellingtons Sieg" wordt door de hoogwaardigheidsbekleders met enthousiasme ontvangen. Beethoven is op het toppunt van zijn roem en hij verdient flink wat geld, waar hij aandelen voor koopt.

Privé gaat het hem echter heel wat minder goed. Hij begint in 1813 zelfs een dagboek bij te houden, terwijl hij eigenlijk een hekel aan schrijven heeft. Op de twee cellosonates op.102 en de liederencyclus "An die ferne Geliebte" (op.98) na componeert hij weinig belangrijke werken. Zijn gehoor wordt steeds slechter en zijn lievelingsbroer Carl is ernstig ziek. Carl heeft tuberculose en hij overlijdt in november 1815. In zijn testament bepaalt hij dat zijn vrouw Johanna en zijn broer Ludwig de voogdij over zoon Karl zullen delen. Jarenlang zullen Beethoven en Johanna elkaar via het gerecht bestrijden met als inzet de voogdij over het kind. Beethoven vindt Johanna, gezien haar dubieuze levenswandel, geen moeder die in staat is haar kind goed op te voeden. Kennelijk vindt hij zichzelf, een bijna geheel dove, steeds excentrieker wordende vrijgezel met een chaotische levensstijl en een onzeker inkomen, wel de aangewezen persoon om Karl van Beethoven op te voeden.

Engeland

In juni 1817 wordt Beethoven via zijn leerling Ferdinand Ries, die nu in London woont, uitgenodigd om naar Engeland te komen. Beethoven neemt de uitnodiging van de Philharmonic Society of London aan. Hij zegt de reis echter het volgende jaar wegens zijn slechte gezondheid af en hij begint de "Hammerklaviersonate" (op.106) te componeren. Uit Engeland krijgt hij van de firma Broadwood & Sons een vleugel met zes octaven aangeboden. Intussen is hem de voogdij over zijn neefje toegewezen en hij haalt het kind weg uit het internaat van Giannatasio del Rio en neemt hem in huis.

Konversationshefte

In 1818 is Beethoven (zie hiernaast een karikatuur door Böhm) zo doof geworden dat hij genoodzaakt is om schriften te gaan gebruiken, omdat een normale conversatie met anderen niet meer mogelijk is; dit zijn de zogenaamde "Konversationshefte". Een flink aantal van deze schriften zijn bewaard gebleven en in elf boekdelen uitgegeven. Deze schriften geven een intiem en indringend beeld van Beethovens privé-leven gedurende de laatste negen jaar van zijn leven. Over zijn muziek is er echter weinig in te vinden. Wanneer Karl weggelopen is naar zijn moeder, komt het opnieuw tot een rechtszaak om de voogdij. Beethoven kan niet aantonen dat het “van” voor zijn naam op een adellijke status duidt, waardoor de zaak naar een lagere rechtbank wordt verwezen en Beethoven de voogdij over Karl kwijt raakt. Nadat hij echter een lange brief aan het Hof van Appèl heeft geschreven, krijgt hij in 1821 uiteindelijk toch de voogdij over zijn neef. Deze slepende kwestie heeft zo’n vijf jaar geduurd en heeft hem vooral psychisch behoorlijk ondermijnd.

Late stijlperiode

De "Hammerklaviersonate" is inmiddels zowel in Wenen als in Engeland uitgegeven. Ook de pianosonates op.109 en op.110 zijn klaar, terwijl hij werkt aan op.111. Beethoven werkt intussen o.a. ook aan de Negende Symfonie (op.125), de "Diabellivariaties" (op.120) en de "Missa Solemnis" (op.123). Dit laatste werk componeert hij voor de inwijdingsplechtigheid van zijn leerling aartshertog Rudolph von Habsburg (zie de afbeelding), die tot aartsbisschop van Olmütz is benoemd. Op de partituur schrijft hij: “Vom Herze möge es zu Herze gehen”. De mis komt in de verste verte niet op tijd klaar, want Rudolphs inwijding heeft al in 1820 plaatstgevonden. Duidelijk is echter dat Beethovens periode van improductiviteit ver achter hem ligt en dat zijn “late stijl” begonnen is. Beethovens werken worden meestal in drie stijlperiodes ingedeeld:

de Eerste Stijlperiode, de tijd in Bonn en in Wenen tot ongeveer 1800 de Midden Stijlperiode, ook wel de Heroïsche Periode genoemd, die gaat tot ongeveer 1813 de Late Stijlperiode die zo rond 1818 aanvangt. Velen zien de periode tussen 1813 en 1818 als de tijd die Beethoven nodig had om tot zijn laatste muzikale stijl te komen.

Slechte gezondheid

In 1821 wordt Beethoven (zie hiernaast het beroemde portret van Waldmüller uit 1823) na een kortstondig herstel opnieuw ziek en hij blijft zich niet goed voelen. In juli wordt duidelijk dat hij aan geelzucht lijdt. In een brief aan Franz Brentano van 12 november 1821 laat hij weten dat hij hersteld is en dat de Missa Solemnis klaar is. Er begint een geweldig gesjacher met deze mis. Beethoven biedt hem diverse uitgevers tegelijk aan. Mede op aanraden van broer Johann echter besluit hij om de mis niet te laten uitgeven, maar handgeschreven exemplaren aan te bieden aan de belangrijkste Europese hoven. Op deze manier hoopt hij meer geld voor de mis, waar hij jaren aan heeft gewerkt en die hijzelf als zijn belangrijkste werk betitelt, te verdienen. Er volgen tien inschrijvingen en uiteindelijk wordt de mis uitgegeven door Schott in Mainz. Voor de opening van het Theater an der Josephstadt in oktober 1822 werkt Beethoven zijn muziek voor "Die Ruinen von Athen" om, schrijft er een nieuwe ouverture bij en het stuk heet nu "Die Weihe des Hauses" (op.124). In het volgende jaar vraagt de Philharmonic Society hem om een symfonie te componeren en de Russische Prins Gallitzin vraagt drie strijkkwartetten van Beethovens hand. Dat worden de opusnummers 129, 130 en 132. In tussen zijn de "Diabellivariaries" klaar en worden uitgegeven. Het zijn er 33 geworden i.p.v. eentje. De uitgever Anton Diabelli had in 1819 aan een groot aantal componisten gevraagd een variatie te componeren op zijn simpele walsje. Beethoven weigerde in eerste instantie om mee te doen. Daarna kreeg hij er zo’n plezier in dat hij, in twee etappes, 33 stuks componeerde. Dit geniale werk behoort tot de top van de variatiekunst.

De Negende Symfonie

Circa februari 1824 is de symfonie, bestemd voor Londen, klaar. Omdat Beethoven (zie hiernaast een karikatuur door Hoechle) heeft gedreigd de première van zowel de mis als de symfonie elders te laten plaatsvinden, richten een aantal vooraanstaande Weense muziekliefhebbers via lokale bladen een verzoek tot Beethoven om de première wél in Wenen te houden. Beethoven zwicht en op 7 mei 1824 wordt in het Weense Kärntnertor Theater een concert gegeven waarin o.a. delen van de mis en de gehele Negende Symfonie worden uitgevoerd. Het concert is een groot succes; de zaal is uitverkocht op de koninklijke loge na. Wegens zijn doofheid kan Beethoven niet meer zelf dirigeren, maar hij staat wel op het podium om de tempi aan te geven. Wanneer het applaus los barst, moet de alt Caroline Unger hem omdraaien om het applaus in ontvangst te nemen, omdat hij het niet meer hoort. De opbrengst van het concert valt tegen en Beethoven beschuldigt zijn onbetaalde secretaris, de violist Anton Schindler, van diefstal en wijst hem de deur. Schindler zal echter nog een belangrijke rol spelen, die ingrijpende gevolgen zal hebben voor de toekomst.

De verhouding tussen Beethoven en zijn neef Karl wordt steeds slechter. Karls studieresultaten laten te wensen over en Beethoven tracht Karl op een overdreven manier te bewaken voor het kwaad in de wereld. Daar bij is hij nogal bezitterig in zijn liefde voor de jongen en hij eist van hem dat hij zijn moeder nauwelijks ziet. Karl wil militair worden, maar daar valt met de oom, die zichzelf de vader van Karl noemt, niet over te praten. Beethoven heeft een enorme hekel aan alles wat militair is. Plannen van Beethoven om naar Londen te reizen gaan opnieuw niet door. Midden april krijgt Beethoven ernstige buikklachten en hij wordt op een streng dieet gezet. Hij tobt zijn hele leven al met nogal pijnlijke darmklachten.

Karl

Karl (zie hiernaast een portret van hem als jonge militair) ) is inmiddels weg van de universiteit en bezoekt nu de Polytechnische school. Hij woont niet meer bij zijn oom, deze heeft hem in een kostgezin geplaatst. Beethoven laat voortdurend Karls gangen nagaan. Hij gaat voor het eerst sinds jaren in de zomer niet de stad uit, maar blijft in Wenen wonen om in de buurt van zijn neef te zijn. Op 30 juli 1826 probeert Karl zelfmoord te plegen door zich door het hoofd te schieten. Zijn poging mislukt, maar hij heeft wel een ernstige hoofdwond. Beethoven, totaal ontredderd, legt de voogdij neer ten gunste van zijn goede vriend Stephan von Breuning.

Het laatste ziekbed

Beethoven begint aan zijn laatste kwartet (op.135) en stuurt het voltooide kwartet op.131 naar de uitgever. In afwachting van zijn vertrek naar zijn regiment in Iglau -Karl zal uiteindelijk toch militair worden- reist hij eind september samen met Beethoven naar Gneixendorf bij Krems, waar Johann van Beethoven een landgoed heeft. Beethoven componeert daar een nieuwe finale voor op.130. De oorspronkelijke finale krijgt als “Grosse Fuge” een eigen opusnummer: 133. Op de terugreis naar Wenen begin december overnachten ze in een ijskoude herberg en Beethoven wordt ziek. Hij blijkt een longonsteking opgelopen te hebben, maar herstelt onverwacht snel. Maar dan slaat het noodlot toe en neemt zijn gezondheidstoestand een definitieve wending. Hij heeft geelzucht en waterzucht; zijn lichaam en vooral zijn buik en voeten zijn ernstig gezwollen. Werken kan hij bijna niet meer en dus heeft hij ook nauwelijks inkomen. Begin januari 1827 vertrekt Karl naar Iglau; hij zal zijn oom nooit meer zien. Beethoven ondergaat vier puncties om het vocht uit zijn buik af te voeren. Zijn lever is ernstig verhard. Intussen is Anton Schindler teruggekeerd in Beethovens kring en hij verricht allerlei diensten voor hem. Ondanks dat Beethovens vriendenkring, mede door zijn teruggetrokken manier van leven, flink is uitgedund, krijgt hij veel bezoek. Opvallend zijn de bezoekjes van de jonge Gerhard von Breuning, zoon van vriend Stephan von Breuning. Jaren later zal hij zijn memoires op papier zetten onder te titel “Aus dem Schwarzspanierhause”, naar de laatste woning van Beethoven. Van de Philharmonic Society of London krijgt Beethoven 100 pond als bijdrage voor de ziektekosten. Zijn vriend Stumpff in Engeland stuurt hem de veertigdelige uitgave van de werken van Händel, waar Beethoven ontzettend blij mee is. Op 23 maart 1827 schrijft hij met zijn laatste krachten nog een aanhangsel voor zijn testament.

Beethoven is niet meer!

Beethoven sterft op 26 maart 1827 tussen 17.00 en 18.00 uur. Volgens bezoeker Anselm Huettenbrenner, een vriend van Franz Schubert, stak er in de late middag een storm op; er was een lichtflits, gevolgd door een enorme donderslag. Beethoven die al buiten kennis was, opende zijn ogen en hief zijn rechterhand. Hij keek enkele seconden op, met zijn vuist gebald, een zeer ernstige en dreigende uitdrukking op zijn gezicht. Toen hij zijn hand op bed terug liet vallen, sloot hij de ogen half en was hij dood. Het hierbij afgebeelde indrukwekkende dodenmasker werd gemaakt door Danhauser.

De begrafenissen

Op 29 maart 1827 wordt Beethoven begraven op het Währinger Ortsfriedhof. De lijkstoet vertrekt onder enorme belangstelling vanuit het sterfhuis in de Schwarzspanierstrasse (zie de afbeelding) naar de Alserkirche (Dreifältigkeitskirche), waar de inzegening plaats zal vinden. De toeloop is ongekend groot voor een begrafenis van een niet vorstelijk persoon. De meningte wordt op ongeveer 20.000 mensen geschat; de scholen hebben vrij en men moet het leger inzetten om orde in de chaos te scheppen. Bij het kerkhof wordt een grafrede van Franz Grillparzer voorgelezen. Beethovens stoffelijk overschot wordt nog twee keer opgegraven. De eerste keer voor onderzoek in 1863; de tweede keer in 1888 om zijn lichaam en dat van Franz Schubert over te brengen naar de eregraven op het Zentralfriedhof in Wenen. De oude grafstenen van beide componisten staan echter nog altijd in wat nu het Schubertpark heet.

De vervalser

Anton Schindler heeft na Beethovens overlijden het e.e.a. mee genomen uit Beethovens woning; o.a. Beethovens "Konversationshefte". Met zijn biografie over Beethoven heeft hij veel oude vrienden van Beethoven tegen zich in het harnas gejaagd. Om zijn gelijk te halen en om zich als een veel belangrijker persoon in het Beethovens leven voor te doen dan hij was geweest, heeft hij op veel plaatsten in de schriften na Beethovens dood gefingeerde gesprekken en aantekeningen toegevoegd. Hiermee heeft hij bijgedragen tot de mythevorming die na Beethovens dood ontstond, maar heeft hij ook verkeerde informatie gegeven over de interpretatie van Beethovens werken. Degene die de grootste biograaf van Beethoven had kunnen worden, gaat nu de geschiedenis in als een vervalser. Beethovens belangrijkste biograaf werd de Amerikaan Alexander Weelock Thayer.

De nalatenschap

In de loop der jaren na zijn dood nam Beethovens roem mythische proporties aan. Hij werd wat wij nu noemen een cultfiguur en hij was het grote voorbeeld voor bijna alle componisten na hem; geen enkele componist kon om hem heen; ook in onze tijd niet. Begin twintigste eeuw echter kwam er echter van de kant van diverse jonge componisten verzet tegen Beethovens onaantastbaarheid. De ontmythologisering van zijn persoon die zich in de twintigste eeuw voltrok, liet Beethovens reputatie als componist echter ongemoeid. Ludwig van Beethoven neemt in de muziekgeschiedenis een centrale plaats in. Voor velen is hij de grootste componist aller tijden, maar in ieder geval één van de grootste. Zijn universele muziek omvat een scala van menselijke emoties van een intensiteit die de mensheid wel eeuwig zal blijven beroeren.